Bergstammen
Thailand huisvest verschillende etnische minderheden, beter bekend als de 'hilltribes' (bergstammen). Toeristen kunnen verschillende hilltribe-dorpjes bezoeken. De meeste van deze dorpjes zijn zeer landelijk en arm, en iedere bijkomende bron van inkomsten is dan ook zeer welkom.
De 7 grootste bergstammen (hilltribes) in Thailand zijn: Karen, Lahu, Hmong (Meo), Lisu, Akha, Yao en de Lawa. Deze zijn verder nog op te delen in verschillende subgroepen. Ze hebben allemaal hun eigen identiteit, klederdracht, cultuur, religie en taal. Ze zijn in de loop der eeuwen vanuit China, Tibet en Myanmar naar Thailand verdreven, waar ze nu leven zonder de Thaise nationaliteit te bezitten.
Hoewel de bergvolkeren in totaal nog niet 1 procent van de totale bevolking uitmaken, zijn ze heel belangrijk voor Thailand. Ze behoren namelijk tot de grootste 'toeristische attracties' van het land. De vooroordelen over deze volkeren zijn aanzienlijk. Hoewel de Thaise koning zich intensief bezig hield met het verbeteren van het lot van de bergvolkeren, wordt er door veel Thai minachtend over hen gedacht. De Akha-stam wordt zelfs i-kars genoemd, wat vrij vertaald 'onbeschaafde slaaf' betekent. In werkelijkheid vormen de bergvolkeren een kwetsbare groep die vaak bloot staat aan veediefstallen en doordat ze geen Thais staatsburgerschap hebben, gemakkelijk van hun grond verdreven kunnen worden. Onder veel bergstammen is een duidelijke verarming te constateren.
Karen
De Karen zijn een van de grootste hilltribes in Zuidoost-Azië en leven verspreid over Myanmar, Laos en Thailand. Er zijn naar schatting zo'n 320.000 Karen in Thailand en ze zijn veruit de grootste bergstam van Noord-Thailand.
De meeste Thaise Karen, onder wie veel vluchtelingen uit Myanmar, leven in een gebied ten westen van Chiang Mai, dat zich uitstrekt langs de grens van de provincie Mae Hong Son, helemaal naar beneden tot aan Kanchanaburi met her en der enclaves in de provincies Chiang Mai, Chiang Rai en Phayao.
Karen leven in paalwoningen van bamboe. Onder de woningen scharrelen hun varkens, kippen en buffels. De Karen die in de bergen wonen beoefenen landbouw, de Karen die in de laagvlakte leven houden zich grotendeels bezig met de verbouw van rijst.
(Red) Karen
Karen-vrouwen staan bekend om hun weefkunst en vaardigheid op het weefgetouw. Elke substam van de Karen heeft zijn eigen specifieke klederdracht.
De bekende Paduang (Long Necks) zijn een sub-stam van de Karen. De vrouwen van deze stam zijn bekend vanwege het dragen van koperen ringen rond de nek. Dit verstoort de groei van hun sleutelbeenderen en ze zien eruit alsof ze een lange nek hebben. Deze koperen ringen rekken hun nek niet, maar in feite duwen ze de nekwervels en sleutelbeenderen omlaag. Met deze halsversiering wordt begonnen wanneer de meisjes 5 of 6 jaar oud zijn.
Paduang
De ringen op de armen en benen zijn niet zo prominent als die op de hals. De ringen op de armen worden gedragen op de onderarm van de pols naar de elleboog. Die op de benen zijn gewikkeld van de enkels tot aan de knieën.
Het Karenvolk is vredig en behulpzaam. De Karen zijn van oorsprong animisten. Evenals veel andere bergvolkeren aanbidden ze hun voorvaderen en hebben ze diep respect voor hun nog levende ouders. Inmiddels is een kwart van de in Thailand levende Karen bekeerd tot het Christendom. Ook is een deel van de Karen boeddhistisch.
De Karen zijn ook een van de stammen die het sterkst vechten tegen de overheersende junta van Myanmar. Ze hebben een vrijheidsleger, de Karen National Union. Veel van deze vrijheidsstrijders zijn gevlucht naar de jungles van Myanmar en Thailand.
Lahu
De Lahu leven in de bergachtige gebieden van China, Myanmar, Laos en Noord-Thailand.
Binnen de Lahu onderscheiden we 4 stammen: de zwarte, rode, gele en Shehleh Lahu. De Lahu-dorpen bevinden zich meestal op grote hoogte in de noordelijke provincies Chiang Mai, Chiang Rai en Mae Hong Son. Hun oorsprong ligt in Zuidwest-China.
Lahu-huizen zijn gebouwd op hoge palen, met wanden van bamboe en planken. De daken zijn bedekt met gras. Een ladder leidt naar een open centrale ruimte, met aan een kant de voorraadkamer en aan de andere kant de woonvertrekken. Dieren zoals kippen, varkens en buffels lopen binnen een omheining op de begane grond. De landbouw op basis van 'slash and burn' brengt niet genoeg op om zelfs maar in de eerste levensbehoeften te voorzien. Volwassenen en kinderen moeten vele zaken grotendeels ontberen zoals onderwijs, medische verzorging en alle gemakken van het moderne leven.
Lahu
Lahu-vrouwen zijn zeer bekwaam in het weven van stoffen en het maken van opvallend borduurwerk. Vrouwen van de zwarte Lahu dragen de mooiste klederdracht van alle Lahu-stammen: een zwarte mantel met diagonale, roomkleurige strepen. De bovenkant van de mouwen is versierd met fel rode of gele kleuren. De rode Lahu-vrouwen dragen zwarte, met wit afgezette broeken. De mouwen zijn lichtgekleurd, met brede rode en blauwe strepen. Alle andere Lahu-stammen hebben hun traditionele klederdracht vaak aangevuld met een gewoon Thais shirt of sarong. Zowel mannen als vrouwen zijn vaardig in het maken van de mooiste manden die je in Thailand kunt vinden. De stam is ook beroemd om zijn geborduurde yaam (schoudertassen), die in Chiang Mai overal te koop zijn.
De Lahu zijn animisten en geloven in één geest die alle andere geesten controleert en overheerst. Ongeveer 30 procent van de Lahu heeft door het aannemen van het christelijke geloof de traditionele levenswijze opgegeven. De Lahu zijn onafhankelijke mensen die houden van een ongecompliceerde manier van leven. Ze zijn trots op hun vaardigheden zoals het zetten van strikken en staan bekend als uitstekende jagers.
De Lahu zijn strenge, serieuze mensen, beheerst door strenge principes van recht en onrecht. Elk individu in het dorp moet beantwoorden aan de gemeenschappelijke wil van de oudsten.
Hmong (Meo)
De Hmong ('vrije mensen') migreerden duizenden jaren geleden vanuit Tibet, Siberië en Mongolië naar China. Na verloop van tijd werden de Hmong die weigerden de Chinese cultuur en traditie te beoefenen, onderdrukt door de Chinese regering. Uiteindelijk werden de Hmong verdreven naar het zuiden van China en opgedeeld in kleine groepen. Later trokken de Hmong verder naar het zuiden en kwamen zo in Thailand terecht.
De Hmong zijn te verdelen in 2 subgroepen: Witte en Blauwe Hmong. Zij leven tegenwoordig in de bergachtige gebieden van China, Vietnam, Laos en Thailand. In Thailand leven ongeveer 60.000 Hmong, verspreid over het hele noorden. Daarnaast leven er nog zo'n 50.000 Hmong uit Laos in vluchtelingenkampen langs de noordoostelijke grens van het land.
De Hmong-huizen staan, in tegenstelling tot die van veel andere stammen, niet op palen. De woonverdieping ligt echter iets hoger, daaronder bevindt zich een soort souterrain of kelder voor voedselopslag. De rijkere families bouwen soms comfortabeler huizen in Thaise stijl, maar de meeste houden vast aan het traditionele huis met onverharde vloer en een dak dat zowat de grond raakt. De Hmong leven in grote families, dus hebben de huizen twee of meer slaapkamers en een veranda.
Hmong
Al zeer lang houden de Hmong zich grotendeels in leven door de verbouw van papaver voor opium. Langzaam (onder druk van de Thaise regering) proberen ze de teelt de rug toe te keren en leggen zich steeds meer toe op het promoten en de verkoop van hun schitterend en vakkundig naaiwerk als aanvulling op het inkomen.
Van oudsher maken Hmong-vrouwen uit katoen en hennep kleren voor de hele familie. De kleren van de Hmong zijn rijkelijk versierd met prachtig borduurwerk en zilveren sieraden.
De Hmong zijn strikte animisten. Sjamanen gebruiken indrukwekkende ceremonies om met de geesten in contact te komen. De Hmong zijn het minst geneigd om zich te laten bekeren tot het Boeddhisme of Christendom.
Lisu
Dorpen van de kleurrijke Lisu-hilltribes zijn te vinden in de bergen van China, Myanmar en de noordelijke Thaise provincies Chiang Mai, Mae Hong Son en Chiang Rai. Hun oorspronkelijke woongebied is het oosten van Tibet.
De Lisu leven vooral in het westen, met name tussen Chiang Mai en Mae Hong Son, maar ook in de provincies Chiang Rai en Phayao. Andere bergstammen hebben een dorpshoofd of sjamaan als leider, maar de Lisu zijn georganiseerd in patriarchale groepen die gezag hebben over een aantal dorpen. Hun sterke gevoel van stammenrivaliteit leidt vaak tot geweld.
De Lisu leven met grote families in hoger gelegen gebieden, in huizen die op de grond zijn gebouwd, met onverharde vloeren en bamboemuren.
Lisu
Evenals de Hmong (Meo) houden de Lisu zich al generaties lang bezig met de papaverteelt (opium). Veel Lisu zijn inmiddels overgestapt op het vervaardigen en verkopen van handwerk.
De Lisu maken hun kleren uit vrolijk gekleurde stoffen, die ze nog eens extra versieren met talloze, eveneens bont gekleurde, reepjes stof. De meer welgestelde Lisu-vrouwen dragen aanzienlijke hoeveelheden zware, handgemaakte zilveren sieraden, vooral bij speciale gelegenheden.
Akha
De Akha hebben hun wortels in Tibet en ze leven op vrij grote hoogte in de noordelijke provincies van Thailand. De dorpen van de Akha zijn herkenbaar aan de prachtige uit hout gesneden toegangspoorten waarover gewaakt wordt door beschermheiligen (geesten). Deze poorten scheiden de wereld van de mensen van het domein van de geesten. De poorten worden elk jaar opnieuw gebouwd, zodat veel dorpen een hele reeks poorten hebben, waarvan de oudere verweerd zijn.
Een ander kenmerk van de Akha-dorpen is de reusachtige schommel (die ook elk jaar wordt vervangen). Deze schommel wordt in augustus gebruikt bij een feest waaraan de hele bevolking deelneemt.
Veel Akha zijn in de afgelopen jaren gevlucht uit het onstabiele Myanmar. In Yunnan leeft nog een grote Akha-bevolking en er zijn gemeenschappen in de buurlanden Laos en Myanmar.
Akha
De Akha staan minder open voor verandering dan andere bergvolken, en ze hebben hun oude landbouwmethoden gehandhaaft. Ze leven van de landbouw en doen dit volgens de 'slash and burn'-methode. Tegenwoordig vullen veel Akha het inkomen aan door het traditionele handwerk (kleren en gebruiksvoorwerpen) te verkopen aan toeristen.
Akha-vrouwen dragen brede broeken, een korte zwarte rok, daarop een wit met kralen versierd tasje en een los zwart jasje met geborduurde manchetten en revers. De zwarte mutsen zijn versierd met zilveren munten.
De Akha behoren tot de armste bergstammen, maar zijn gewaardeerd om hun fraaie klederdracht.
Het animisme van de Akha is ook in zijn oorspronkelijke vorm blijven bestaan en ze doen verder aan voorouderverering en sommigen kennen hun stamboom tot wel zestig generaties terug.
Yao
Het woongebied van de Yao strekt zich uit over China, Vietnam, Laos en Thailand. In Noord-Thailand wordt het aantal Yao geschat op maximaal 55.000, verspreid over de provincies Phayao, Nan en Chiang Rai. Bovendien leven nog eens zo'n 10.000 Yao-vluchtelingen in kampen langs de Laotiaanse grens.
De Yao komen oorspronkelijk uit Zuid-China en zijn de enige bergstam met een geschreven taal. Yao-dorpen bevinden zich meestal op de lagere heuvels. Hun van planken gemaakte huizen liggen vaak aan een modderige weg.
Al generaties lang is de economie grotendeel gebaseerd op het verbouwen en verhandelen van opium. Opiumverslaving onder de Yao zelf komt echter zelden voor. Door de campagne van de Thaise overheid om het verbouwen van opium uit te bannen, moeten Yao omzien naar andere middelen van bestaan.
Yao
Yao-vrouwen staan bekend om hun schitterende kruissteek-borduurkunst, die de traditionele kleding siert. De kleding is opvallend: een lange, zwarte jas, afgezet met wollen scharlaken (rode) revers, met daaronder een ruimvallende broek met ingewikkelde patronen. Op het hoofd een met borduurwerk versierde zwarte tulband. De Yao-zilversmeden produceren mooie sieraden van hoge kwaliteit.
De Yao hebben een religie, gebaseerd op het Middeleeuwse Chinese taoïsme. De laatste jaren zijn echter velen bekeerd tot het Boeddhisme en het Christendom. De Yao zijn voor de helft geïntegreerd in het Thaise leven en hebben voor de helft hun eigen cultuur behouden.
De Yao zijn vredige, vriendelijke mensen, trots op hun afstamming en cultuur en ze beschouwen zichzelf als de adel onder de bergstammen.
Lawa
De Lawa worden niet echt tot de bergstammen gerekend, maar mogen hier toch niet ontbreken. Zij wonen als sinds de 8e eeuw in Thailand, eerder nog dan de Thai zelf. Algemeen wordt aangenomen dat ze vanuit Cambodja zijn gemigreerd. Sommige archeologen beweren zelfs dat ze oorspronkelijk uit Micronesië afkomstig zijn en 2000 jaar geleden naar Azië zijn gekomen. Door het lange verblijf en samenwonen met en tussen de Thai zijn veel Lawa-dorpen niet meer te onderscheiden van een doorsnee Thais dorp. De meeste Lawa gebruiken het Thai dan ook als hoofdtaal.
Alleen op het Bo Luang plateau tussen Hot en Mae Sariang en in het zuiden van de provincie Mae Hong Son leven nog zo'n 14.000 Lawa, afgezonderd en volgens de eigen oude tradities.
Lawa
Hun economie is gebaseerd op landbouw voor eigen gebruik en bestaat voornamelijk uit rijstbouw volgens het wisselsysteem (wisselbouw).
Ongetrouwde Lawa-meisjes dragen wijde witte bloezen afgezet met roze kanten. Om hun nek dragen ze opvallende kralen halssnoeren. Na het huwelijk wordt deze kleurrijke outfit vervangen door een wat soberder, lange licht geelbruine jurk, maar de kralen halssnoeren blijven.
Hoewel van oorsprong animisten hebben veel Lawa inmiddels het boeddhistisch geloof aangenomen.
Andere, minder bekende stammen in Thailand zijn de Khamu, Mlabri, Thins en Palong.
De Khamu behoren tot de kleinere bergstammen en leven grotendeels langs de Thais-Laotiaanse grens in de provincie Nan. Hun thuisland is Laos en dan nog hoofdzakelijk de districten Luang Prabang en Xieng Khoung. Zij kwamen vooral naar Thailand om als arbeidskrachten in de bosbouw (teakhout) te werken. Na afloop van hun contracten kozen de meesten voor een permanent verblijf in Thailand en keerden niet naar Laos terug. De Khamu vindt men in de provincies Nan, Lampang en Kanchanaburi. Ze leven vooral in kleine, op heuvelruggen gelegen dorpen en houden zich in leven met wat landbouw, aangevuld met jagen, vissen en handel. De Khamu hangen het animisme aan. In hun moederland worden hun geestelijke leiders (sjamanen) beschouwd als begaafde genezers die vaak deelnemen aan Laotiaanse ceremonies.
Mlabri betekent letterlijk 'mensen uit het woud'. Deze stam wordt door de Thai 'Phi Tong Luang' genoemd, ofwel 'de geesten van de gele bladeren'. Plaatselijke Thai beschouwen hen als geesten, omdat ze diep in de jungle van Thailand leven en zelden gezien worden. De bladeren van de bananenboom gebruiken zij om hun onderkomens af te dekken. Als deze bladeren na twee weken geel worden, verhuizen ze naar een andere plek in het oerwoud. Het zijn verzamelaars en jagers die leven in zeer klein gezinsverband. Er leven nog maar enkele Mlabri in Thailand, voornamelijk in de provincies Nan en Phrae. Oorspronkelijk komen de Mlabri uit Laos. Door de voortschrijdende houtkap en ontginning van grond voor de landbouw is hun natuurlijk leefgebied (de jungle) ernstig aangetast. Hierdoor is het voor de Mlabri bijna onmogelijk om hun bestaan als nomadische verzamelaars en jagers te handhaven. Tegenwoordig zijn velen dan ook genoodzaakt om als landarbeider te werken voor andere bergstammen in ruil voor wat eten en (oude) kleding. Hun geloof verbiedt het om zelf land in bezit te hebben. Niet alleen de inkrimping van hun woongebied bedreigen de Mlabri, maar ook ziektes en het gebruik van pesticiden (bestrijdingsmiddelen). De toekomst van de Mlabri is niet rooskleurig en men moet vrezen voor het voortbestaan van deze mensen.
De Thins zijn één van de langst aanwezige bergstammen in Thailand. Zij wonen grotendeels in de provincie Nan. Hun huizen zijn gebouwd op palen en hebben bamboe vloeren en wanden. De Thins doen aan ruillandbouw. Zij verbouwen plak- of kleefrijst, het hoofdvoedsel van de Thai in Noord-Thailand. De Thins zijn animistisch. Sommige Thins die nabij Thaise dorpen in het laagland leven, zijn bekeerd tot het Boeddhisme. Leden van deze bergstam zijn monogaam. Na een huwelijk trekt het nieuwe echtpaar meestal in bij een van de ouders. Pas na de geboorte van meerdere kinderen verhuizen ze naar een eigen huis.
Er zijn maar een paar Palong-dorpen in Thailand, allemaal in het noorden van de provincie Chiang Mai langs de grens met Myanmar. Verder leven de Palong voornamelijk in het oostelijk deel van Myanmar (Shan-gebied). Ze behoren tot de Mon-Khmer tak van de Austro-Aziatische taalfamilie. Hun voornaamste midden van bestaan is de verbouw van tanatep, een groot blad waarvan de markante Birmese sigaren gedraaid worden. Zowel mannen als vrouwen versieren hun tanden met goud. De Palongs zijn gemakkelijk te herkennen aan de opvallende klederdracht van hun vrouwen, rode gewaden (sarongs) met daarop een blauw jasje met rode kraag en om het midden een brede zilveren band. Waren ze vroeger animisten, tegenwoordig zijn de meeste Palongs bekeerd tot het Boeddhisme.